Wet Publieke Gezondheid (WPG)

Ik verbied wijziging Wet Publieke Gezondheid (WPG)

Aan de leden van de Eerste Kamer der Staten Generaal

Geachte heer, mevrouw,

Uit de bijna 100 jaar lange wetsgeschiedenis en ook uit de huidige Wet Publieke Gezondheid (WPG) blijkt dat de wetgever zich er steeds rekenschap van geeft dat de daarin aan de overheid gegeven instrumenten voor de bestrijding van infectieziekten niet dan met de grootste terughoudendheid kunnen en mogen worden toegepast. Niet is in te zien dat een wet die steeds adequaat is gebleken om zelfs de ernstigste infectieziekten te bestrijden dat thans niet meer zou zijn.

Voor de bestrijding van infectieziekten kan overheidsdwang alleen jegens het individu (en nooit collectief) worden toegepast wanneer gevaar voor leven of gezondheid van andere personen dreigt, dit gevaar niet anders dan met vrijheidsbeperking kan worden tegengegaan en het gekozen middel het gevaar effectief afwendt, het minst ingrijpende middel vormt en niet disproportioneel is. Gezien de ingrijpende aard van de maatregelen, is voorzien in waarborgen tegen lichtvaardige toepassing ervan.

Dit heldere uitgangspunt, deze stringente voorwaarden waaronder in het individuele geval kan worden ingegrepen op de in de grondwet en de op de mensenrechten betrekking hebbende verdragen bevestigde (bevestigde dus, niet verleende) vrijheid en rechten van de mens, wordt met het voorliggende wetsvoorstel verlaten. De rechtsbescherming en rechtszekerheid van niet alleen de individuele burger worden illusoir, de maatregelen zijn niet eens meer toegesneden (of hoeven dat niet te zijn) op het individu. Een flagrante schending van én de grondwet én van alle op de mensenrechten betrekking hebbende verdragen.

Een zorgvuldige belangenafweging in het individuele geval is niet eens meer vereist, en is bij collectieve maatregelen zelfs volstrekt onmogelijk. Hiermee wordt de hele systematiek van de WPG onderuit gehaald. De wet wordt innerlijk tegenstrijdig.

Het wetsvoorstel biedt alle ruimte om mensen in categorieën in te delen en als groep te behandelen en te ontrechten. Dit is niet acceptabel, vanuit geen enkel oogpunt.
Ik wijs erop dat in de huidige WPG de International Health Regulations (IHR, 2005) in hoofdstuk 5 adequaat zijn geïmplementeerd. In die IHR geen collectieve ingrepen in de op de mensenrechten betrekking hebbende verdragen bevestigde vrijheden en rechten van de mens. Als internationale organisatie is de World Health Organisation immers net zo goed gebonden aan die verdragen als u als wetgever dat bent.

Want inderdaad, ook u als (mede)wetgever bent niet bevoegd om iedere wet of regel te geven die u op enig moment wenselijk voorkomt en zeker niet als daarmee inbreuk wordt gemaakt op zowel de in de grondwet als in de verdragen bevestigde vrijheden en mensenrechten. Een dergelijke wet is evident onrechtvaardig en onredelijk en is een nodeloze inbreuk op het recht en als zodanig nietig. En een blamage voor een Hoog College van Staat.

U weet dit. Het thans aan u voorgelegde wetsvoorstel kunt u reeds daarom niet aanvaarden. Ik vertrouw dat u dus weet wat u te doen staat, en dat ook doet.

Voor het geval u dat vertrouwen mocht beschamen, verbied ik u hierbij uitdrukkelijk en met zoveel woorden om -op welke wijze dan ook- mee te werken aan deze wetswijziging.

Indien en voor zover u mocht menen over een mandaat ter zake te beschikken -daarover beschikt u uiteraard niet- dan is dat hierbij voor alsdan ingetrokken. U heeft mijn toestemming niet. Ten overvloede en tot slot: voor het geval het wetsvoorstel wet wordt, dan is die wet ten aanzien van mij nietig.

Hoogachtend,

Facebook
WhatsApp
Twitter
LinkedIn
Telegram